Wet Bestuur en Toezicht Rechtspersonen

In een eerdere blog hebben wij aangekondigd dat de Wet Bestuur en Toezicht Rechtspersonen (“WBTR”) per 1 juli van dit jaar intreedt. Het doel van de WBTR is het verduidelijken van de taken en verantwoordelijkheden van bestuurders, commissarissen en is met name gericht op de stichting, vereniging, onderlinge waarborgmaatschappij en de coöperatie.

In deze blog bespreken wij de (belangrijkste) gevolgen van de inwerkingtreding van de WBTR.

Raad van commissarissen

De raad van commissarissen (“RvC”) houdt onder meer toezicht op het beleid van het bestuur. De huidige wetgeving voorziet enkel voor de besloten vennootschap (“BV”), naamloze vennootschap (“NV”), de coöperatie en onderlinge waarborgmaatschappij in een wettelijke grondslag voor het vrijwillig instellen van een RvC.

De aanpassing die de WBTR met zich meebrengt heeft tot gevolg dat dan voor alle privaatrechtelijke rechtspersonen (dus ook voor de stichting en vereniging) een wettelijke grondslag bestaat voor het instellen van een RvC. Hiermee wordt voorzien in een belangrijke behoefte in de praktijk voor stichtingen en verenigingen.

Monistisch bestuursmodel

De huidige wet kent naast het dualistisch bestuursmodel, waarbij het toezichthoudend orgaan en het bestuur twee aparte organen vormen, ook het monistisch bestuursmodel (ook wel genoemd ‘one-tier board’). Bij het monistisch bestuursmodel vormen het toezichthoudend orgaan en het bestuur één gezamenlijk orgaan; het bestuur.

Sinds 2013 bevat de wet een mogelijkheid voor de BV en NV om een monistisch bestuursmodel in te stellen. Uit de toelichting van de WBTR volgt dat ook voor stichtingen en verenigingen behoefte bestaat aan een wettelijke grondslag voor het hanteren van een monistisch bestuursmodel. Ook is in het verleden gesproken over het instellen van een monistisch bestuursmodel bij de coöperatie en onderlinge waarborgmaatschappij.

Met de inwerkingtreding van de WBTR ontstaat voor alle privaatrechtelijke rechtspersonen de mogelijkheid tot het instellen van een monistisch bestuursmodel.

Taakvervulling bestuurders en commissarissen

Uit de wet volgt dat bestuurders en commissarissen van een BV en NV zich bij het uitoefenen van hun taken moeten richten naar het “belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming.” Daarbij gaat het om een samenloop van belangen. Het gaat niet slechts om de belangen van bijvoorbeeld de aandeelhouders, maar ook andere belanghebbenden zoals werknemers en schuldeisers waar rekening mee moet worden gehouden. Een dergelijke samenloop kan zich ook voordoen bij de overige privaatrechtelijke rechtspersonen, maar daar ontbreekt de zojuist genoemde normstelling voor bestuurders en commissarissen.

De invoering van de WBTR zorgt ervoor dat de normstelling van de BV en NV, zoals hierboven is omschreven, ook geldt voor alle overige privaatrechtelijke rechtspersonen. De wetgever voegt aan het bovenstaande citaat echter nog het woord ‘organisatie’ toe, omdat niet alle verenigingen en stichtingen een onderneming drijven. De nieuwe normstelling luidt dan als volgt: “de bestuurders richten zich bij de vervulling van hun taak naar het belang van de rechtspersoon en de daaraan verbonden onderneming of organisatie.” Eenzelfde regeling geldt ook voor commissarissen.

Tegenstrijdig-belangregeling

Het kan voorkomen dat binnen het bestuur van de rechtspersoon sprake is van een tegenstrijdig belang. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen indien iemand zijn bedrijfspand verkoopt aan een BV, waarvan hij zelf de bestuurder is. Op grond van de huidige wet geldt voor de BV en NV dan dat de bestuurder of commissaris met een tegenstrijdig belang niet deelneemt aan de beraadslaging en besluitvorming. Voor de vereniging, coöperatie en de onderlinge waarborgmaatschappij geldt dat in dat geval de algemene vergadering een persoon mag aanwijzen om de rechtspersoon te vertegenwoordigen.

Uit de praktijk is gebleken dat de tegenstrijdig-belangregeling van de vereniging, coöperatie en onderlinge waarborgmaatschappij niet naar behoren functioneert. De WBTR bewerkstelligt in dat verband dat de tegenstrijdig-belangregeling die nu geldt voor de BV en NV ook voor alle andere privaatrechtelijke rechtspersonen gaat gelden. Dat betekent dat de betreffende bestuurder of commissaris met een tegenstrijdig belang niet meer mag deelnemen aan de beraadslaging en besluitvorming. Daarmee krijgt dus ook de stichting een tegenstrijdig-belangregeling.

De tegenstrijdig-belangregeling van de BV en NV brengt verder met zich mee dat als door een tegenstrijdig belang geen bestuursbesluit genomen kan worden, dit besluit wordt genomen door de RvC. Indien een RvC ontbreekt, dan wordt het besluit door de algemene vergadering genomen. Het overnemen van deze regeling binnen een stichting kan voor problemen zorgen, omdat de stichting geen algemene vergadering heeft. Daarom heeft de WBTR een aanvullende bepaling voor de stichting opgenomen, waarbij onderscheid moet worden gemaakt tussen een stichting met en zonder RvC. Voor een stichting zonder RvC geldt dat bij een tegenstrijdig belang de bevoegdheid een besluit te nemen alsnog bij het bestuur ligt. Bij een stichting waar een RvC aanwezig is en de RvC een tegenstrijdig belang heeft, blijft ook de RvC bevoegd een beslissing te nemen. Bestuurders en commissarissen moeten in een dergelijk geval wel schriftelijk vastleggen wat de overwegingen zijn geweest om een besluit te nemen. De wetgever bewerkstelligt hiermee dat bestuurders en commissarissen zich rekenschap geven van het feit dat zij besluiten hebben genomen met inachtneming van het belang van de rechtspersoon en de daaraan verbonden onderneming of organisatie en achteraf ook verantwoording kunnen afleggen voor het genomen besluit.

Aansprakelijkstelling in geval van faillissement

De WBTR implementeert een uniforme regeling voor aansprakelijkstelling van bestuurders en commissarissen door de faillissementscurator. Met de invoering van de WBTR geldt voor alle privaatrechtelijke rechtspersonen dat de bestuurder en/of commissaris in geval van faillissement aansprakelijk is als sprake is van onbehoorlijke taakvervulling en dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement.

Ontslag van bestuurders en commissarissen van een stichting

De huidige wet en rechtspraak bepalen dat een stichtingsbestuurder slechts door de rechter mag worden ontslagen indien geen twijfel kan bestaan over de onrechtmatigheid van het handelen of wanneer sprake is van financieel wanbeheer. Uit de toelichting op de WBTR volgt dat deze maatstaf niet altijd toereikend is om het ontslag van een bestuurder te bewerkstelligen, waardoor de continuïteit van de stichting in gevaar kan komen.

De WBTR voorziet in dit gebrek door de gronden waarop de rechter een stichtingsbestuurder kan ontslaan aan te passen. De wetgever implementeert op deze manier een regeling die beter past bij de functie die stichtingen in het hedendaagse maatschappelijk en economisch verkeer vervullen. Met de invoering van de WBTR kan de rechter een stichtingsbestuurder ontslaan wegens: De rechter kan na de invoering van de WBTR een stichtingsbestuurder ontslaan wegens: (i) verwaarlozing van taken, (ii) andere gewichtige redenen, (iii) ingrijpende wijziging van omstandigheden op grond waarvan het voortduren van het bestuurderschap in redelijkheid niet geduld kan worden en (iv) het niet of niet behoorlijk voldoen aan een bevel van de voorzieningenrechter. Deze bevoegdheden komt de rechter ook toe bij het ontslaan van de commissaris van een stichting.

Belet en ontstentenis

Voor de BV en NV geldt op basis van de huidige wetgeving een verplichting om in de statuten een regeling omtrent belet en ontstentenis op te nemen. Middels de WBTR wordt in de wet een algemene bepaling opgenomen, waardoor deze verplichting voor alle privaatrechtelijke rechtspersonen geldt.

Meervoudig stemrecht

De huidige wet bevat geen regeling omtrent het meervoudig stemrecht van bestuurders en commissarissen van verenigingen, stichtingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen. Met de invoering van de WBTR wordt in de wet een algemene bepaling opgenomen die identiek is aan het meervoudig stemrecht binnen de BV en NV. Bestuurders en commissarissen van verenigingen, stichtingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen kunnen hierdoor meer dan één stem toegekend krijgen. Zij kunnen echter niet meer stemmen uitbrengen dan de andere bestuurders tezamen.

Overgangsrecht

De WBTR bevat overgangsregels. Zo is een statutaire bepaling omtrent het meervoudig stemrecht die afwijkt van de WBTR tot uiterlijk vijf jaar na inwerkingtreding van de WBTR geldig of tot de eerstvolgende statutenwijziging, afhankelijk van welk moment eerder valt. Ten aanzien van de belet- en ontstentenisregeling geldt ook dat deze conform de WBTR moet worden aangepast/ingevoegd bij de eerstvolgende statutenwijziging. Daarbij moet worden opgemerkt dat het overgangsrecht niet geldt voor de BV en de NV, waardoor het advies wordt gegeven de statuten van de BV en NV na te lopen met inachtneming van de gewijzigde belet-en ontstentenisregeling.

Ten slotte geldt voor de huidige tegenstrijdig-belangregeling van de stichting, vereniging, de coöperatie en onderlinge waarborgmaatschappij dat deze na inwerkingtreding van de WBTR voor niet geschreven worden gehouden. Voor een dergelijke tegenstrijdig-belangregeling is een statutenwijziging niet benodigd, maar vanwege praktische redenen wel voor de hand liggend.

Wij helpen u graag met uw vragen!

Mocht u vragen hebben over de WBTR of de mogelijke consequenties hiervan voor uw organisatie, aarzel dan niet om contact op te nemen met één van onze specialisten.

Auteurs: Edwin de Rooij en Yoenes Kameh Khosh

Fender Advocaten gebruikt cookies

Functionele cookies zorgen ervoor dat deze website naar behoren functioneert. Ook houden we, na uw goedkeuring, website statistieken bij met behulp van analytische cookies. Analytische cookies verzamelen informatie die wordt gebruikt om ons te helpen begrijpen hoe onze website wordt gebruikt. Ook helpen deze cookies ons om de website aan te passen om uw gebruikservaring te kunnen verbeteren.