In een recente uitspraak over een geschil tussen twee broers met betrekking tot de eigendom van landbouwmachines, heeft de Hoge Raad zich gebogen over de vraag of aan de stelplicht te strenge eisen zijn gesteld.
De stelplicht houdt in dat de partij die zich beroept op een bepaald rechtsgevolg, de verantwoordelijkheid draagt om de feiten en omstandigheden te benoemen die tot dat specifieke rechtsgevolg leiden.
De feiten waren in kort als volgt: [A] en [B] waren beiden actief in de varkenshouderij en deelden van 1985 tot 2004 acht landbouwmachines. In 2004 plaatste [B] de machines op zijn erf, ontzegde [A] het gebruik en verving de sloten. Na 2004 verkocht [B] zeven van de acht landbouwmachines. [A] is om deze reden een procedure gestart.
De rechtbank en het hof hebben de vorderingen van [A] afgewezen, onder meer omdat [A] niet (voldoende) zou hebben gesteld of onderbouwd dat de acht landbouwmachines ook daadwerkelijk aan [A] en [B] gezamenlijk zijn geleverd. Er is pas sprake van eigendomsoverdracht na (o.a.) een geldige levering. Om aan te tonen dat [A] mede-eigenaar is geworden, moet hij daarom aantonen dat de machines ook aan hem zijn geleverd
In cassatie stelt [A] dat in zijn stellingen voldoende duidelijk besloten ligt dat als gevolg van de gezamenlijke aankoop van de acht landbouwmachines, hij mede-eigenaar van die machines is geworden. Omdat [B] alleen bestreed dat [A] mede-koper is geweest, mocht het hof niet van [A] verlangen dat hij de mede-eigendom nader onderbouwde. In elk geval is het oordeel dat [A] de gestelde mede-eigendom van de landbouwmachines onvoldoende heeft gemotiveerd onbegrijpelijk, mede in het licht van de vaststaande feiten, namelijk dat: (i) de landbouwmachines zowel door [A] als door [B] zijn gebruikt, (ii) de kosten van gebruik en onderhoud van de machines zowel door [A] als [B] zijn betaald en (iii) de machines op naam van [A] en [B] waren verzekerd.
A-G Rank-Berenschot concludeert dat deze klacht van [A] niet slaagt. In haar conclusie benadrukt ze dat cassatie slechts beperkte toetsing toelaat om te beoordelen of aan de stelplicht is voldaan en of een stelplicht voldoende gemotiveerd is betwist. Volgens de A-G heeft [B] wel degelijk, in brede zin, de mede-eigendom van [A] betwist. [A] moest dan ook voldoende feiten stellen om het bestaan van het mede-eigendomsrecht te kunnen vaststellen. Dat zou niet zijn gebeurd.
De A-G verduidelijkt dat het hof de hiervoor genoemde vaststaande feiten onder (i) t/m (iii) als niet relevant beschouwde binnen de context van zijn overwegingen over de stelplicht met betrekking tot de levering. De A-G acht dit oordeel niet onjuist of onbegrijpelijk, omdat deze omstandigheden op zichzelf niets zeggen over de goederenrechtelijke verhoudingen tussen partijen. Daarvoor ontbreekt volgens het hof een essentiële schakel, namelijk gemotiveerde stellingen over de levering van elk van de acht landbouwmachines aan partijen gezamenlijk (“wanneer en waar is aan wie wat geleverd”).
Toch slaagt dit onderdeel in cassatie en krijgt [A] van de Hoge Raad gelijk. De Hoge Raad oordeelt dat doordat het hof de vorderingen van [A] afwijst, omdat [A] heeft verzuimd om gepreciseerd naar plaats en tijd van levering van elk van de machines te stellen dat deze mede aan hem zijn geleverd, het hof in het licht van het partijdebat ofwel te strenge eisen heeft gesteld aan de stelplicht van [A], ofwel een onbegrijpelijke uitleg aan de stellingen van [A] gegeven.
Voor vragen over (o.a.) de stelplicht, kunt u contact opnemen met Shaghayegh Molawi!