In een reeks van in totaal zes blogs staan wij stil bij de vraag wanneer een statutair bestuurder op basis van de “Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder 2016” (Regeling DGA) verzekerd is voor de werknemersverzekeringen en in aanmerking komt voor een WW-uitkering bij zijn ontslag.
Kwalificeert een statutair bestuurder namelijk als grootaandeelhouder van de vennootschap, dan is hij niet verzekerd voor de werknemersverzekeringen.
In de Regeling DGA worden vier situaties onderscheiden waarin de statutair bestuurder van een vennootschap als grootaandeelhouder heeft te gelden.
Wanneer kwalificeert de statutair bestuurder als grootaandeelhouder?
In dit derde blog gaan we in op de tweede situatie waarin een statutair bestuurder moet worden gezien als grootaandeelhouder in de zin van de Regeling DGA, en dientengevolge geen aanspraak heeft op een WW-uitkering bij zijn ontslag.
De statutair bestuurder kwalificeert als directeur-grootaandeelhouder wanneer hij:
“tezamen met zijn bloed- of aanverwanten tot en met de derde graad, al dan niet tezamen met zijn echtgenoot, houder is van aandelen, al dan niet van een bepaalde soort of aanduiding, die ten minste tweederde van de stemmen vertegenwoordigen, zodat hij, tezamen met zijn bloed- of aanverwanten tot en met de derde graad, al dan niet tezamen met zijn echtgenoot over zijn ontslag kan besluiten.”
Bloedverwanten of aanverwanten tot en met de derde graad
Voor de goede orde. Bloedverwanten in de eerste graad betreffen de ouders en de kinderen van de statutair bestuurder. In de tweede graad zijn broers en zussen, grootouders en kleinkinderen en in de derde graad zijn ooms en tantes, overgrootouders, achterkleinkinderen en zijn neven en nichten.
Aanverwanten tot en met de derde graad van de statutair bestuurder betreffen de ouders, broers en zussen, grootouders, kleinkinderen, ooms en tantes, overgrootouders, achterkleinkinderen en neven en nichten van zijn echtgenoot.
Deze mate van verwantschap tussen de statutair bestuurder en zijn familieleden gaat in het kader van de Regeling DGA derhalve relatief ver.
Aandelenbezit statutair bestuurder
Ook voor de toepasselijkheid van dit onderdeel van de Regeling DGA is vereist dat de statutair bestuurder zelf aandelen bezit. Samen met zijn bloed- of aanverwanten tot en met de derde graad dient hij ten minste 2/3 van de stemmen te vertegenwoordigen. Indien bijvoorbeeld alleen zijn kinderen samen 75% van de stemmen vertegenwoordigen, is deze bepaling niet van toepassing.
Vertegenwoordigt de statutair bestuurder daarentegen bijvoorbeeld 1% van de stemmen en zijn neef 75% van de stemmen, dan wordt dit aandelenbezit samengeteld. De statutair bestuurder wordt in dit geval in staat geacht zijn ontslag te kunnen blokkeren en komt daardoor niet in aanmerking voor een uitkering op grond van de werknemersverzekeringen.
In de Regeling DGA wordt uitgegaan van de veronderstelling dat de bloed- en aanverwanten tot en met de derde graad, voor dezelfde uitkomst zullen stemmen als de statutair bestuurder en derhalve met hem “meestemmen”. Of in een concrete situatie ook daadwerkelijk meegestemd zal worden, is hierbij niet relevant.
In onze volgende blog besteden we aandacht aan de vraag of het voor het recht op een WW-uitkering verschil maakt of de statutair bestuurder gebruik maakt van een personal holding (wat in de praktijk vaak aan de orde is). Stel de personal holding van de bestuurder houdt (een groot deel van) de aandelen in de vennootschap. Kan de feitelijke bestuurder van de vennootschap dan toch als grootaandeelhouder worden aangemerkt in de zin van de Regeling DGA? U leest het in ons volgende blog.