De Hoge Raad oordeelde op 23 april 2021 over de vraag of voor privégebruik opgenomen bedragen uit de kas van een vennootschap onder firma (de ‘v.o.f.’) zijn getroffen door een eerder gelegd derdenbeslag.
Het derdenbeslag
Het gaat in deze zaak kort om het volgende. Persoon A is de broer van persoon B. Personen A en B hadden samen een v.o.f. In 2009 was persoon B veroordeeld tot betaling van € 857.217,27 aan persoon C. Persoon C had ter verzekering van haar vordering op persoon B conservatoir derdenbeslag doen leggen onder persoon A en onder de v.o.f.
Indien een schuldeiser een vordering heeft op een schuldenaar, kan deze beslag laten leggen op het gehele vermogen van deze schuldenaar. Hiertoe behoren ook de vorderingen die deze schuldenaar op anderen (de derden) heeft. Deze derden staan buiten het geschil tussen de schuldeiser en de schuldenaar. In het geval van derdenbeslag wordt beslag gelegd op goederen van de schuldenaar die derden onder zich hebben of geldvorderingen van de schuldenaar op derden. De derde-beslagene (in casu: persoon A) dient over de periode van het beslag het goed of het geld onder zich te houden. De derde-beslagene mag deze niet meer aan de schuldenaar afgeven of betalen.
Een derdenbeslag kan zowel conservatoir als executoriaal worden gelegd. Conservatoir (derden)beslag dient ter verzekering van de betaling van een onbetaald gebleven vordering nog voordat de rechter uitspraak heeft gedaan over de juistheid van die vordering. Bij executoriaal beslag is deze procedure reeds achter de rug, maar weigert de schuldenaar nog steeds te betalen. In dat geval kan de schuldeiser het goed of het geld dat de derde onder zich heeft opeisen en aan de hand daarvan (en na eventuele verkoop van het goed) zijn vordering voldoen.
Persoon A verklaarde in dat kader dat hij in een rechtsverhouding stond tot persoon B, maar dat laatstgenoemde uit die rechtsverhouding geen bedragen, zaken of rechten van hem te vorderen had of nog te vorderen zou krijgen. Ook namens de v.o.f. verklaarde persoon A niets aan persoon B verschuldigd te zijn of – uit een bestaande rechtsverhouding – verschuldigd te worden.
Desondanks zijn in de periode van het (derden)beslag diverse betalingen (in totaal € 83.303,-) gedaan door de v.o.f. aan persoon B.
Betalingen in weerwil van het beslag
Persoon C was van mening dat voornoemde betalingen aan persoon B in weerwil van het onder de v.o.f. gelegde beslag zijn gedaan. Persoon C vorderde daarom in rechte dat persoon A werd veroordeeld tot: (i) het afleggen van verklaringen van al hetgeen hij en de v.o.f. van persoon B onder zich hebben, hadden en zullen verkrijgen, dan wel alle gelden die zij aan persoon B verschuldigd zijn of zullen worden, en (ii) afdracht van zodanige gelden en goederen.
Persoon A wees op zijn beurt op het bepaalde in artikel 9 van de v.o.f.-overeenkomst, waarin is bepaald:
“Ieder der vennoten zal periodiek voor privégebruik een in onderling overleg te bepalen bedrag uit de kas der vennootschap mogen opnemen.”
Volgens persoon A betekende dit dat de vorderingen tot betaling aan persoon B pas ontstaan nadat persoon B aanspraak maakt op enige privéopnames uit de v.o.f. Persoon A beriep zich, ter motivering van dit verweer, op het Kredietruimtearrest van 29 oktober 2004. In dat arrest heeft de Hoge Raad geoordeeld:
“Voor de bank die aan zijn cliënt een kredietfaciliteit heeft verschaft, ontstaat pas een verbintenis tot uitbetaling van een bedrag uit de kredietruimte (aan de cliënt zelf of aan een door deze aangewezen derde) wanneer die cliënt van zijn bevoegdheid tot afroep gebruik maakt. Het enkele bestaan van een kredietrelatie tussen bank en cliënt brengt dus niet mee dat de cliënt reeds op die grond een – vooralsnog voorwaardelijke – vordering heeft op de bank, ook al vindt de vordering die na afroep ontstaat haar onmiddellijke grondslag in de tussen bank en cliënt gesloten kredietovereenkomst (..). Hieruit volgt dat het enkele bestaan van een kredietrelatie tussen bank en cliënt nog geen voor beslag vatbare vordering van de cliënt op de bank impliceert.’
Volgens persoon A was dit oordeel ook van toepassing op deze zaak. Er zou dus volgens persoon A géén rechtsverhouding (betalingsverplichting) hebben bestaan ten tijde van de beslaglegging. De betalingen aan persoon B konden volgens persoon A dan ook niet onder het derdenbeslag vallen.
De vraag luidde voorts of persoon A moest worden veroordeeld tot betaling van het bedrag van € 83.303,- aan persoon C.
Privéopnames vallen onder derdenbeslag
Het hof heeft deze vraag bevestigend beantwoord. Het hof oordeelde dat de onderhavige zaak moest worden onderscheiden van het Kredietruimtearrest. In het laatstgenoemde arrest ontstond namelijk pas een verbintenis tot betaling op het moment dat de cliënt daadwerkelijk van zijn bevoegdheid tot afroep van de kredietruimte gebruik zou maken. In de onderhavige zaak waren de privébetalingen gedaan op grond van een ten tijde van beslaglegging reeds bestaande rechtsverhouding (tussen persoon B en de v.o.f.).
Het hof veroordeelde persoon A dan ook tot betaling van een bedrag van € 83.303,- aan persoon C, nu de v.o.f. dit bedrag aan persoon B had betaald in weerwil van het beslag. Tegen deze uitspraak van het hof stelde persoon A cassatie in.
Volgens de Hoge Raad was de uitleg van het hof niet onbegrijpelijk en gaf deze uitleg ook geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad verwierp daarom de klacht van persoon A.
Privéopnames van een vennoot kunnen dus ook onder een eerder gelegd derdenbeslag vallen.
Heeft u vragen over beslag?
Is beslag gelegd op uw goederen of wilt u beslag (onder derden) laten leggen? Aarzel dan niet om contact op te nemen met één van onze specialisten!
Auteurs: Anke Goossens en Shaghayegh Molawi